In het eerste kwartaal van 2023 bleef de arbeidsmarkt krap. Wij verwachten een lichte afkoeling, maar in historisch perspectief blijft zij krap. De banengroei zal gedurende 2023 verder afnemen. De nieuwe toestroom tot de arbeidsmarkt vanuit inactieven zal beperkt zijn.
Arbeidsmarkt blijft krap, maar verschillen tussen sectoren
De Nederlandse arbeidsmarkt blijft ook in het eerste kwartaal van 2023 krap. Het werkloosheidspercentage staat in februari en maart op het lage niveau van 3,5%, terwijl de netto participatiegraad al vier maanden op historische hoogte van 72,9% staat. Ook in onze eigen arbeidsmarktindicator (lees hier meer over de methode) zien we dat het percentage onvervulbare vacatures in april stijgt; de zoektocht naar passend personeel blijft moeilijk.
Onder de motorkap zien we dat de werkgelegenheidsverwachting tussen sectoren verschilt. Dit is een vooruitkijkende indicator die weergeeft hoe bedrijven kijken naar de toekomstige arbeidsvraag in hun sector. Zo zwakt de verwachting voor de aankomende drie maanden van de retailsector wat af; deze is wel nog licht positief en duidt daarmee op stagnatie, maar geen krimp van de werkgelegenheidsverwachting. In positieve zin springt de werkgelegenheidsverwachting van de dienstensector er uit.
Eerste indicatie vertraging
We zien een eerste indicatie van een vertraging op de arbeidsmarkt. De banengroei nam namelijk in de staart van 2022 af. Ook voor 2023 verwachten wij dat deze verder af zal nemen. Werkgevers hebben met het oog op de afkoelende economie, waarin ook de consument terughoudender wordt, minder nieuw personeel nodig. Ze zullen ook minder vacatures uitzetten. Maar komend van extreme krapte is de arbeidsmarkt in historisch perspectief nog steeds krap.
Nieuwe toestroom vanuit inactieven zal beperkt zijn
Ook de huidige stand van de arbeidsmarkt beperkt een sterke oploop van de werkloosheid in de toekomst. Werklozen zullen voornamelijk moeten komen vanuit het verlies van banen door werkenden dan vanuit toestroom van inactieven. De werkloosheid wordt namelijk gevoed door drie verschillende groepen. Zo kunnen mensen uit de niet-beroepsbevolking besluiten om tot de arbeidsmarkt toe te treden; als ze niet direct een baan vinden worden ze bestempeld als werkloos. Ook kunnen werkenden hun baan verliezen en daarmee in de werklozengroep terecht komen. Tot slot worden werklozen die geen baan vinden vanzelfsprekend ook meegerekend in het werkloosheidspercentage.
In de onderstaande grafiek illustreren we de ontwikkeling van deze verschillende groepen. Hier zien we dat de toestroom die uit de niet-beroepsbevolking komt en zich aanbiedt op de arbeidsmarkt steeds kleiner wordt. Deze groep inactieven – de groep die lastiger aan te spreken is voor een baan – wordt namelijk steeds kleiner. Dit blijkt uit een recente publicatie van het CBS waarin ze de terugloop van de niet-beroepsbevolking bevestigen (lees hier meer). Al met al betekent dit dat zelfs de mensen met een verre afstand tot de arbeidsmarkt besloten hebben te gaan werken en werk hebben gevonden. Om de werkloosheid toe te laten nemen zullen er mensen vanuit een werkzame positie hun baan moeten verliezen.
Werkloosheid gaat vertraagd licht toenemen
Wij verwachten een lichte afkoeling van de arbeidsmarkt, maar blijvende krapte in historisch perspectief. De oploop van werkloosheid zal vooral plaatsvinden richting het einde van 2023 en het begin van 2024.
Het monetair beleid dat de ECB voert zal via verschillende kanalen de arbeidsmarkt laten afkoelen. Allereerst wordt financiering door de hoge rente duurder. In enquêtes (zoals de Bank Lending Survey van de ECB) is reeds zichtbaar dat hogere rentes leiden tot minder vraag naar zakelijke financiering en hypotheken. Deze terugloopt zorgt voor minder investering en daarmee minder werkgelegenheidsgroei. Daarnaast wordt door de sterke stijging van de rente de economische situatie onzekerder, waardoor de kredietstandaarden van financiers strenger worden. Zo wordt er meer onderpand gevraagd of een hogere rente. Ook dit zal zorgen voor minder werkgelegenheidsgroei. Daarnaast zullen de hogere rentes ook geleidelijk vat krijgen op de consumptieve vraag. Hierdoor loopt ook de vraag naar personeel terug. Tot slot weten we van eerdere periodes met teruglopende kredietverlening dat MKB-bedrijven sterker geraakt worden dan grotere bedrijven. Dit komt doordat ze – bijvoorbeeld – minder toegang hebben tot andere manieren van financiering dan bankfinanciering en een minder duidelijke krediethistorie hebben. Aangezien er veel personeel bij MKB-bedrijven werkzaam is, heeft dit ook een negatieve invloed op de werkgelegenheid.
Het bovenstaande – in combinatie met een verwachtte toename in het aantal faillissementen – zal leiden tot een toename van de arbeidsdynamiek. Dit zal er voor zorgen dat de grote hoeveelheid aan openstaande vacatures geleidelijk vervuld wordt. De lichte oploop van werkloosheid zal daarmee met vertraging ingezet worden. Op de (middel)lange termijn blijft de arbeidsmarkt krap. Zo zorgt vergrijzing voor een terugloop van het arbeidsaanbod, terwijl er juist extra arbeidsbehoefte ontstaat in sectoren zoals de zorg.