Inkomensterugval en copinggedrag van Nederlandse werkenden tijdens corona
Tijdens de corona crisis is het aantal werknemers met een forse inkomensterugval toegenomen met ongeveer 190.000, in vergelijking met het jaar voor corona. Omdat vooral werknemers met relatief veel economische onzekerheid de inkomensschok ervaren, wordt de kloof tussen werknemers met een zeker bestaan en een onzeker bestaan groter. Met name jongeren, werknemers met een flexibel contract en werknemers met een relatief laag inkomen worden disproportioneel hard geraakt door de coronacrisis.
De overheid heeft tijdens de coronacrisis restricties ingevoerd om het virus in te dammen. Dat heeft geleid tot een scherpe daling van de uitgaven (binnenlandse consumptie). Werknemers met een inkomensdaling bleven hierdoor relatief weerbaar: voor hen kwam er immers niet alleen hun minder inkomen binnen, zij konden ook minder uitgeven.
Terwijl de coronacrisis gepaard ging met een stevige economische krimp, bleef het inkomen van de meeste werkenden stabiel. De steunmaatregelen van de overheid zorgde voor behoud van werkgelegenheid via het stutten van de balansen van ondernemers. Maar heeft deze indirecte vorm van steun wel alle werknemers bereikt? Op het eerste oog is het antwoord ‘ja’, want de werkloosheid liep slechts zeer beperkt op. Maar baanverlies is niet de enige manier waarop mensen achteruit kunnen gaan in inkomen. Ook bijvoorbeeld het aantal gewerkte uren terugschroeven kan tot fors inkomensverlies leiden. Dit onderzoek biedt voor het eerst inzicht in de vraag wie er inkomsten verloren in het coronajaar, hoeveel hun inkomen terugviel, en op welke manier zij reageerden om financieel weerbaar blijven.
Uit de analyse van de rekeninggegevens van onze klanten blijkt dat in de periode maart 2020 tot en met februari 2021, 16,3% van de Nederlandse werknemers een inkomensterugval leed van meer dan 10%. In deze groep was de gemiddelde terugval 40% van het netto inkomen. Vergeleken met het jaar ervoor is de groep werknemers met een inkomensterugval met 2,3 procentpunt toegenomen. Het gaat omgerekend naar de Nederlandse werkenden met salaris om zo’n 190 duizend werkenden.
Opmerkelijk is dat tijdens corona het risico op een negatieve inkomensschok het sterkst toeneemt onder werkenden die voorafgaand aan corona al kampten met een sterk schommelend inkomen. Schommelende – en dus onzekere - inkomens komen relatief veel voor bij lage én hoge inkomensgroepen. Als gevolg hiervan is tijdens de coronamaanden de ongelijkheid tussen mensen met een zeker inkomen en mensen met een onzeker inkomen verder toegenomen.
Dit verschil in economische zekerheid is een al lang geleden vastgesteld probleem in Nederland. Voor zover die ongelijkheid in economische zekerheid voortkomt uit het arbeidscontract heeft de OESO geconstateerd dat Nederland het meest gepolariseerde land van de OESO landen is. Toch was het allerminst zeker dat de corona crisis de bestaande ongelijkheid in economische onzekerheid zou versterken.
Ongelijkheid tijdens een pandemie
Pandemieën hebben in de geschiedenis de ongelijkheid in een land meestal vergroot (Galletta en Giommoni (2020). Toch is niet evident dat dit patroon zich ook in de corona pandemie zou herhalen. Zo vonden bijvoorbeeld Clark et al. (2021) dat de massale overheidssteun die vaak juist terecht kwam bij de lagere inkomens gezorgd heeft voor een afname in ongelijkheid in verschillende Europese landen. Ook in Amerika, waar steunmaatregelen grotendeels direct aan huishoudens met een beneden gemiddeld inkomen werd uitgekeerd, betekende de pandemie vaak geen afname van het gemiddelde netto inkomen maar een toename, zelfs na baanverlies.
Onze analyse sluit aan bij onderzoek dat toont dat werknemers met een kwetsbare arbeidsmarktpositie, vaker met een terugval van inkomen kampten dan andere groepen. Zo vonden Angelov en Waldenström (2021) dat in Zweden vooral de laagste 25 procent van de inkomensverdeling erop achteruitging tijdens corona, maar dat de loonkostensubsidies erger hebben weten te voorkomen. Voor zover wij konden nagaan is er over de copingstrategieën van individuen na een inkomensterugval tijdens corona niets bekend.Tenslotte is het van belang om te benadrukken dat over de uiteindelijke lange termijn gevolgen van Corona op verschillende vormen van ongelijkheid nog niets te zeggen valt. Verschillen in leerachterstanden tussen kinderen of verschillen in arbeidsparticipatie tussen mannen en vrouwen kunnen (kansen)ongelijkheid op de lange termijn sterk beïnvloeden.
Aantal mensen met een negatieve inkomensschok nam licht toe tijdens corona
Tijdens de coronacrisis, in de periode van maart 2020 tot en met februari 2021, kreeg 16,3% van onze sample te maken met een inkomstenterugval van meer dan 10%. Deze groep ging er gemiddeld 870 euro per maand op achteruit. Het jaar ervoor, dus in de periode maart 2019 tot en met februari 2020, was het percentage huishoudens met een inkomensverlies nog 14%. Deze groep verloor gemiddeld 950 euro per maand.
De kans op een negatieve inkomensschok is daarmee toegenomen sinds corona, maar de hevigheid van de schok niet. De gemiddelde netto inkomensdaling van mensen die een inkomensschok ervaren is ongeveer 40%.
Welke factoren zijn van invloed op het risico dat werknemers een inkomensterugval beleven? Om deze vraag te beantwoorden onderscheiden we individuen naar de mate van inkomensonzekerheid, naar dienstverband en naar leeftijd. Omdat inkomensterugval zich ook voordoet in jaren zonder pandemie, is onze analyse gericht op de verandering die wij in het eerste coronajaar (maart 2020 tot maart 2021) observeren ten opzichte van het jaar ervoor.
Corona heeft de situatie voor individuen met lage onzekere inkomens verder verslechterd
Dat mensen met meer fluctuerende inkomsten er met een grotere kans flink op achteruit gaan is geen nieuw fenomeen. Ook in het jaar voor corona was het risico van een inkomensterugval van meer dan 10% bij een volatiel inkomen1 hoog: 22,4%. Bij personen met een weinig volatiel inkomen lag die kans veel lager: rond de 10%. De hoogte van het inkomen maakt daarbij nauwelijks uit. Werknemers met een volatiel inkomen* die onder, op of bovenmodaal verdienen hebben allemaal zo rond de 20% kans om erop achteruit te gaan. Naarmate het inkomen verder stijgt neemt de kans op een inkomensdaling toe. Dat is logisch, voor hogere volatiele inkomens is er tenslotte minder ruimte om nog verder te stijgen en daardoor is er per definitie een grotere kans om achteruit te gaan in je inkomen. Een volatiel inkomen betekent dat een werkende misschien wisselende werkgevers heeft, of via een uitzendbureau of detacheerder werkt.
*We meten volatiliteit door de standaard deviatie te berekenen van het gemiddelde inkomen het jaar ervoor
Een volatiel inkomen hoeft niet noodzakelijk tot een inkomensdaling te leiden. Een stijging van het inkomen is ook mogelijk. Uit onze analyse blijkt dat de kans op een inkomensstijging voor alle inkomenstypen - volatiel of stabiel, hoog of laag - groter is dan een daling. Een vanzelfsprekende conclusie; veel mensen gaan er tenslotte jaarlijks op vooruit doordat er bijvoorbeeld loonafspraken zijn gemaakt in cao’s of omdat mensen van baan wisselen.
Volatiele inkomens zijn over het algemeen kwetsbaarder voor een afname in vergelijking met niet-volatiele inkomens. De kans op een inkomensstijging van minstens 10% is voor een werkende met een volatiel inkomen ongeveer twee keer zo groot als de kans op een inkomensdaling van minstens 10%. Terwijl voor werkenden met een laag volatiel inkomen de kans op een inkomensstijging bijna drie keer groter is dan een inkomensdaling.
Sinds corona is de situatie voor mensen met zowel een laag als een volatiel inkomen verder verslechterd. Zoals de figuur eerder toont is de kans op een negatieve inkomensschok vooral gestegen onder de groep met een onder modaal en modaal inkomen. Met name de werknemers uit de groep met een volatiel inkomen tot 1800 euro (netto)zagen die kans op een inkomensterugval tijdens corona met ruim 5% toenemen.
Niet wekelijk maar maandelijks uitzendcontract maakt extra kwetsbaar tijdens corona
Het soort arbeidsrelatie is een belangrijke verklarende variabele voor de volatiliteit van het inkomen van werknemers en daarmee voor de kans dat zij een fors inkomensverlies ervaren. Over het algemeen schommelen de inkomens het meest bij degenen met flexibele contracten, zoals uitzendwerk, nulurencontracten en gedetacheerden*. Onze data bevestigen dat ook.
* We definiëren ‘flexibel contract’ als iedereen die salaris krijgt van een uitzendbureau of detacheringsbureau. Iedereen met een ‘vast contract’ krijg langer dan een jaar een vast salaris van dezelfde werkgever (en is geen uitzender of detacheerder). ‘Onbekend’ zijn alle andere salarisstromen die we niet in de twee bovengenoemde bakjes kunnen categoriseren.
Voorafgaand aan corona waren binnen de groep werkenden met wekelijkse inkomsten afkomstig van een uitzendbureau of detacheerder het meest kwetsbaar voor een inkomensschok. Ook de uitzendkracht en gedetacheerde die salaris op maandbasis ontvangen waren kwetsbaar: 22% van deze groep kreeg voor corona te maken met een forse inkomensterugval. Werknemers met een inkomen op basis van een vast of flexibel dienstverband, hadden de meeste zekerheid. Hun risico op een forse inkomensterugval was 13,4%.
Opvallend is dat tijdens de coronacrisis de arbeidskrachten met een wekelijks inkomen juist minder hard geraakt zijn. In plaats daarvan zijn de uitzenders met een maandelijks inkomen juist het kwetsbaarst. Het figuur hieronder laat zien dat met name uitzendkrachten met een maandelijks inkomen van 1800 euro netto de kans op een inkomensterugval tijdens corona fors steeg, van een gemiddelde kans van 24% voor corona naar 40% tijdens de corona: een stijging van maar liefst 16 procentpunt. Bij uitzendkrachten met een netto maandinkomen tussen 1800 en 2800 euro liggen deze percentages op respectievelijk 18% en 30% een stijging van 12 procentpunt.
Jongeren zien hun kans op salaristerugval sinds corona nog verder toenemen
Over het algemeen zijn jongeren kwetsbaarder dan ouderen op de arbeidsmarkt, met name omdat ze minder vaak een vast contract hebben. Dit wordt ook bevestigd in onze gegevens over salaristerugval naar leeftijd. Werknemers tussen de 18 en de 25 jaar hebben gemiddeld een kans van meer dan 17% op een forse inkomensterugval. Naarmate de leeftijd stijgt, wordt deze kans aanzienlijk kleiner. Boven de 45 jaar loopt de kans echter weer licht op.Uit gegevens van het CBS weten we dat de jeugdwerkloosheid harder opliep tijdens de coronacrisis dan de gemiddelde werkloosheid. Verlies van werk gaat vaak gepaard met een daling van het inkomen. Dit is ook wat wij in onze data terugzien. Gemiddeld ondervond 21% van de jongeren (18-25) een salaristerugval van meer dan 10% tijdens corona (een stijging van 3,5 procentpunt met het jaar ervoor), terwijl dat bij de overige groepengemiddeld 15% was (een stijging van ongeveer 2 procentpunt). Een waarschijnlijke oorzaak hiervan is dat jongeren vaker een flexibel dienstverband hebben. In onze dataset vertegenwoordigen werknemers tussen de 18 en de 35 jaar 53% van het aantal flexibele werknemers en 38% van de vaste contracten.
Omgaan met een financiële schok
Om inzicht te krijgen in de reactie van werknemers op een inkomstenterugval van meer dan 10% hebben we in deze analyse ook gekeken naar een aantal copingstrategieën. Met een copingstrategie bedoelen we een manier waarop omgegaan wordt met de inkomstenterugval om zo financieel weerbaar te blijven. Uit onze data kunnen wij drie van deze copingstrategieën onderscheiden: 1) Het reduceren van uitgaven, 2) Het aanwenden van spaargeld en 3) Rood staan. Vooral de combinatie van de uitgaven terugschroeven en het spaargeld aanwenden wordt vaak gebruik door werknemers met een inkomensterugval.
Inkomensterugval zet mensen aan tot bezuinigen én spaarpot stuk slaan
Ook zonder inkomensterugval kunnen werknemers natuurlijk hun uitgaven reduceren, spaargeld aanwenden of rood staan. In de onderstaande grafiek blijkt dat mensen met een inkomensterugval wel iets vaker een van deze strategieën gebruiken dan mensen zonder inkomensterugval. Bovendien blijkt uit onze analyse dat werknemers geconfronteerd met een inkomensterugval veel vaker een combinatie van verschillende copingstrategieën toepassen. Voor corona werd spaargeld aanwenden in combinatie met uitgaven reduceren in 9% van de werknemers zonder inkomstenterugval, en door 24% van de werknemers met een inkomstenterugval toegepast. De combinatie van alle drie de strategieën; spaargeld aanwenden, uitgaven reduceren en rood staan wordt door 4,7% van de mensen met een inkomensterugval toegepast, versus 2,1% van de mensen zonder inkomensterugval.
Sinds corona geen wezenlijk andere copingstrategie, behalve coping met restricties
Kijken we naar de veranderingen in de door mensen met een inkomensterugval toegepaste copingstrategie tijdens corona, dan zien we dat er minder wordt uitgeven en er minder wordt ingeteerd op het spaargeld. Dit heeft echter weinig van doen met een veranderde reactie op een inkomensschok, want ook mensen zonder inkomensterugval schroefden het uitgaven terug in verband met de coronarestricties.
Mensen zonder spaargeld brengen sneller hun bestedingen terug
In hoeverre werknemers kunnen interen op hun gespaarde geld bij een inkomensterugval hangt natuurlijk ook af van hoeveel spaargeld zij hebben. Mensen met weinig spaargeld moeten sneller in hun uitgaven snoeien dan mensen met veel spaargeld. Dit zien wij ook terug in onze data. In de periode voor corona bracht 60% van degenen met weinig spaargeld (<500 euro) de uitgaven terug. Bij degenen met meer dan 5000 euro spaargeld was dit percentage 50%.
Tijdens de coronapandemie zijn de uitgaven gereduceerd door de restricties vanuit de overheid. Voor de mensen met een inkomensterugval heeft dit gediend als een automatische coping mechanisme. Zo zien we dat ook de werknemers met een inkomensterugval die best wat spaargeld hadden (tussen de 500 een 5000 euro), hun uitgaven met ruim 12% hebben teruggeschroefd. Dit vond plaats mede dankzij de corona restricties, waardoor de groep die voor corona al een spaarpot hadden opgebouwd, deze minder vaak hoefden aan te wenden.
Rood staan is niet het laatste redmiddel
Rood staan geldt vaak als een laatste optie, na het aanwenden van spaargeld en het reduceren van uitgaven, om de rekeningen te betalen, aangezien roodstaan aanzienlijke kosten met zich meebrengt. Echter, uit onze analyse van periode voor corona blijkt dat degenen met een inkomen onder 2200 euro netto en weinig spaargeld minder vaak rood stonden bij inkomensverlies (13%) dan degenen met een hoger inkomen (>2200 euro netto) en weinig spaargeld (15%). Dit komt wellicht ook omdat niet iedereen zomaar toegang heeft tot producten van banken waar roodstaan is toegestaan.
Bovendien is het aantal rood staande klanten tijdens de coronacrisis is afgenomen. Voor corona was de kans dat een werkenden met minder dan 1800 euro aan inkomsten rood stond rond de 10%. Tijdens corona is dit bijna gehalveerd. In de grafiek hieronder is duidelijk te zien dat roodstaan minder vaak voorkomt tijdens corona, zowel voor werkenden met als zonder inkomensverlies. Bovendien zien we de grootste afnames van roodstaan bij mensen met een modaal en bovenmodaal inkomen. Waarschijnlijk hebben de coronarestricties en de dalende uitgaven hieraan bijgedragen. Als gevolg van de lagere uitgaven stegen de besparingen, met name bij de groep die bovenmodaal verdient, en daalde de roodstand.
Conclusies voor beleid
De steunmaatregelen van de overheid zijn zeer succesvol geweest in het voorkomen van faillissementen en in het beperken van werkloosheid. Het doel van de steun en specifiek van de NOW was het behoud van werkgelegenheid en inkomens. Kijkend naar geaggregeerde werkloosheid en inkomenscijfers lijkt de overheid inderdaad in dit doel geslaagd te zijn. Toch heeft de steun niet alle werkenden in dezelfde mate kunnen beschermen tegen negatieve inkomensschokken. Uit onze analyse blijkt dat enkele groepen zoals jongeren, werknemers met lagere inkomens, met een grotere inkomensvolatiliteit en met flexibelere dienstverbanden een grotere kans hadden om een inkomensschok te ervaren gedurende de pandemie.
In normale tijden kampt Nederland in toenemende mate met problemen op het gebied van ongelijkheid in economische zekerheid. Jongeren, flexibele dienstverbanden en werknemers aan de onderkant van de inkomensverdeling bezetten de posities op de arbeidsmarkt die gepaard gaan met minder zekerheid. Uit onze analyse blijkt dat deze groepen werknemers ook tijdens corona een grotere kans hadden op een inkomensterugval. Corona heeft de bestaande problemen op de Nederlandse arbeidsmarkt in zekere zin dus verdiept.
Het adresseren van deze problematiek blijft een zaak voor de politiek. Met politiek draagvlak zou het aanpakken van de verschillen tussen de insiders en outsiders op de arbeidsmarkt een kernpunt van beleid kunnen zijn. De conclusies van de Commissie Borstlap en het SER-rapport van afgelopen zomer zijn daarom ook in samenspraak met corona onverminderd relevant. Het verkleinen van de kloof tussen vaste- en flexwerkers kan in een volgende crisis de kans verminderen dat inkomensschokken voornamelijk op het bordje van die laatste groep terechtkomen. Bovendien, de aard van de coronacrisis, de restricties en het zodoende opgebouwde spaargeld heeft er deze keer voor gezorgd dat ook kwetsbare groepen spaargeld konden aanwenden als copingstrategie. In een volgende crisis is dit mogelijk niet het geval.
Voor data, methodologie en literatuur zie het pdf.