Met ‘alles van waarde is weerloos’ dichtte Lucebert wijze woorden. In roerige periodes, zoals nu tijdens corona, is weerloosheid bepaald geen pre. Om problemen de baas te blijven, is juist veerkracht van belang. Veerkracht behelst het vermogen om fysiek en psychisch gezond te blijven bij ingrijpende veranderingen en tegenslag. Onderzoekers hebben de verschillende factoren bestudeerd die van invloed zijn op de veerkracht van individuen. Zij hebben daarbij gekeken naar de hoogte van het maandinkomen, spaartegoeden, schulden, het IQ, of mensen een geloof aanhangen, of zij zich verbonden voelen met hun omgeving en hoe ‘zelfeffectief’ zij zijn. Verrassend genoeg blijken de eerste drie, dus de financiële buffers waarover mensen beschikken, slechts een beperkt effect op de veerkracht te hebben. Ook de relatie tussen veerkracht en het IQ, het geloof en de verbondenheid met de naaste omgeving is relatief zwak. Wat wel een betrekkelijk grote rol speelt bij de veerkracht van individuen, is hun zelfeffectiviteit, dus hoezeer zij erop vertrouwen dat zij invloed kunnen uitoefenen op hun omgeving door een bepaalde taak te volbrengen, of een probleem op te lossen. Het goede nieuws is dat zelfeffectiviteit te trainen is. Regelmatig dingen oefenen waarin je al goed bent om er nog beter in te worden, helpt. Dat mag zo zijn, welbeschouwd is een goed werkend vaccin nóg effectiever in de worsteling met corona. Het gelukkige toeval wil dat de meest recente berichten daarover heel bemoedigend zijn. (Philip Bokeloh)
Verhoging minimumloon op handen
Vrijwel alle grote politieke partijen lieten de afgelopen weken in hun conceptverkiezingsprogramma’s voor 2021-2025 weten het minimumloon te willen verhogen. Partijen verschillen in hun opvattingen over hoe hoog het minimumloon precies moet worden, of een verhoging al dan niet in stappen moet en of gekoppelde uitkeringen zoals AOW en bijstand al dan niet meestijgen.
Het verhogen van het minimumloon heeft in eerste instantie positieve effecten zoals een lager armoederisico en een hogere consumptie. Wel is er veel debat over en onderzoek naar werkgelegenheidsverlies dat optreedt door verhoging. Hierdoor denken dat het minimumloon in de komende kabinetsperiode in stappen wordt verhoogd, waarna steeds de effecten geëvalueerd worden. Gelet op de formatieperiode, op de tijd die nodig is voor wetswijzigingen en op de huidige systematiek waarbij het minimumloon wordt verhoogd in januari en juli, zou op zijn vroegst januari 2022 een eerste (tussen)stap gezet kunnen worden.
Gelet op de nieuwe Europese richtlijn over het minimumloon is de at-risk-of-poverty treshhold een voor de hand liggend doel. Voor de precieze definitie van deze treshhold verwijst de Europese Commissie naar externe onderzoeken die elkaar soms tegenspreken. Ook legde Nederland zich in het verleden niet altijd direct neer bij nieuwe Europese richtlijnen op sociaaleconomisch gebied, zoals bijvoorbeeld die over ouderschapsverlof. Toch is in grote lijnen vast te stellen dat deze richtlijn betekent dat negen lidstaten, waaronder Nederland, worden aangespoord om het minimumloon op te hogen naar 50% van het gemiddelde inkomen en/of 60% van het mediane inkomen. Dat betekent voor Nederland zo’n € 12,75 per uur, een stuk hoger dan het huidige niveau (zie figuur) maar nog niet helemaal op het niveau van € 14,00 per uur, zoals door verschillende politieke partijen wordt voorgesteld. (Piet Rietman)
Macro investeringscijfer toont niet de verwachte dynamiek
Na de economische krimp dit jaar zal volgens onze nieuwe ramingen de economie volgend jaar met 2,1% groeien. Ook investeringen zullen volgend jaar toenemen maar achter deze toename zal een grote diversiteit schuil gaan. Om effectief beleid te maken is het voor de overheid belangrijk om deze achterliggende diversiteit te kennen.
Ook tijdens corona worden investeringen met argusogen bekeken door economen omdat een langdurige terugval in investeringen het economisch herstel verder vertraagt. Investeringscijfers tonen de investeringsverwachtingen voor de economie als geheel, deze cijfers laten geen ruimte om de onderliggende dynamiek die op bedrijfsniveau zichtbaar is te tonen. Dit is een belangrijk perspectief omdat we van vorige crises weten dat herstel van investeringen op bedrijfsniveau ongelijk kan plaatsvinden.
Een van die lessen uit de vorige crisis betrof het feit dat kleine bedrijven er langer over doen om op hun oude investeringsniveau te komen. In de linker grafiek hieronder is het niveau van investeringen uitgesplitst naar bedrijfsgrootte te zien voor de periode na de Eurocrisis. Nederland kende in de jaren 2012 en 2013 een recessie. Voor kleine bedrijven (tot 50 medewerkers) duurde het ongeveer tot eind 2016 voordat investeringen weer op het niveau van voor de Eurocrisis waren. Grotere bedrijven bereikten dit niveau al halverwege 2014. Verschillende redenen liggen aan dit verschil ten grondslag. Financiering van de investeringen is er daar een van. Kleinere bedrijven hebben vaak minder buffers dan grotere ondernemingen en hebben bovendien minder toegang tot externe financiering. Dit betekent dat na een economische schok de kleine onderneming sneller moet snijden in de investeringsagenda.
Naast bedrijfsgrootte kan het herstel van het investeringsniveau ook verschillen per sector. Bijvoorbeeld de vergelijking tussen sectoren die internationaal actief zijn en sectoren die zich voornamelijk op het binnenland richten. De verklaring voor dit verschil is dat bedrijven die een grote internationale afzetmarkt hebben verlies van vraag uit het ene land opvangen met orders uit een ander land. Hierdoor hoeft er in tijden van een recessie niet direct bezuinigd te worden op de investeringsplannen. De rechtergrafiek hieronder toont het niveau van investeringen van bedrijven van twee internationaal actieve sectoren, de industrie en de zakelijke dienstverlening, en twee binnenlandsgerichte sectoren, de horeca en de bouw. Te zien is dat de bouw en de horeca er langer over doen om op het niveau van 2011 te komen in vergelijking tot de internationaal actieve sectoren.
Het aanjagen van investeringen ten tijde van corona is belangrijk om economisch herstel te bespoedigen. Oog houden voor de onderliggende ontwikkelingen is daarom belangrijk. Goede maatregelen zijn afgestemd op het feit dat herstel van investeringen na een crisis ongelijk verloopt tussen verschillende bedrijfsgroottes en verschillende sectoren. De aankondiging dat de BIK voor 65% specifiek gecommitteerd wordt aan het MKB is daarom een welkome ontwikkeling. (Jan Paul van de Kerke)
Stilstand aan CAO-tafels
Op het gebied van loonafspraken zijn er momenteel twee boeiende ontwikkelingen – de ene is beter in het nieuws te volgen dan de andere. Enerzijds komen er hier en daar onderhandelingsresultaten naar buiten met loonstijgingen die vaak boven inflatieniveau liggen: hier twee procent, daar tweeëneenhalf. Als dat voor alle bedrijven en sectoren zou gelden, zou dat bemoedigend zijn voor het besteedbaar inkomen, het consumptieniveau van huishoudens en daarmee het herstelvermogen na de crisis. Een nadere blik op welke sectoren en bedrijven het betreft suggereert echter een sterke samenhang is met de lockdownmaatregelen. Zo zien we in onze transactiedata dat consumenten meer uitgeven in de supermarkt en dat verbouwen populair is – 8 van de 15 laatst afgesloten cao’s gelden voor bedrijven of sectoren in de voedingsmiddelen (de toeleveranciers van supermarkten) en bouwmaterialen en meubels. De gewogen gemiddelde loongroei bij deze bedrijven is boven de 2% op jaarbasis. De 2 van de 15 laatst afgesloten cao’s waar de nullijn is afgesproken, zijn in de leisure- en reissector.
Anderzijds worden er een heleboel cao’s niet afgesloten (zie linker figuur). In dit artikel van afgelopen maandag gaan we nader in op hoe dit werkt en wat de gevolgen zijn. Simpel gezegd heeft een werknemer die onder een cao valt waarin steeds in januari de lonen verhoogd worden, en die in december 2020 afloopt, begin 2021 een loonontwikkeling van 0%. Eventueel zou dan, als bijvoorbeeld medio 2021 nieuwe loonafspraken worden gemaakt, met terugwerkende kracht een afspraak over begin 2021 gemaakt kunnen worden. Maar dat is, met de afbouw van de loonkostensubsidie in gedachten, in veel bedrijven en sectoren maar de vraag. Al met al geven de loonstijgingen die worden overeengekomen (groene lijn, rechter figuur) een steeds minder accuraat beeld van de totale loonstijging (gele lijn). (Piet Rietman)