Het reëel besteedbaar inkomen daalt in 2021 en 2022. Dat komt onder andere door verlopen cao’s. Loonontwikkeling verschilt sterk per sector.
Het reëel besteedbaar inkomen daalt in 2021 en 2022
Een veel gehoorde opvatting tijdens en na de vorige recessie was dat de beurs en het BBP iets anders zijn dan de ‘reële economie’. Ook op dit moment leven er veel van zulke opvattingen – het populaire boek ‘Fantoomgroei’ van Sander Heijne en Hendrik Noten zet bijvoorbeeld niet alleen vraagtekens bij de verdeling van de groei, maar ook bij het verschijnsel groei zelf. Logischerwijs winnen dergelijke debatten aan terrein in de jaren dat het volgens de klassieke parameters – zoals BBP – goed gaat, maar mensen in hun portemonnee het tegenovergestelde ervaren. 2021 en 2022 lijken twee van zulke jaren te worden, omdat de inkomens van huishoudens door allerlei remmende factoren (loonrigiditeit, ontslagbescherming, NOW) achterlopen op de conjunctuur.
We verwachten dat het BBP met 2,1% stijgt in 2021 en ook voor 2022 ligt een stijging voor de hand. Tegelijkertijd is onze prognose dat het reëel besteedbaar inkomen in deze twee jaren daalt (zie rechter figuur). Dit is wat een huishouden op jaarbasis netto te besteden heeft, gecorrigeerd voor inflatie.
Deze publicatie gaat in op de eerste van vijf aannames die ten grondslag liggen aan deze prognose:
Verlopen cao’s bedreigen de loonontwikkeling
Steeds meer mensen komen in de bijstand terwijl die reëel daalt
Fiscale maatregelen stimuleren de nettolonen, maar zonder nieuw beleid is dat voorbij
Verlopen cao’s bedreigen de loonontwikkeling
De gemiddelde contractloonontwikkeling in Nederland beweegt zich normaliter binnen een bandbreedte van 0 en 3%. Gemiddeld genomen is dat net niet genoeg om het BBP bij te houden maar wel net genoeg om de inflatie voor te blijven. ‘Gemiddeld’ is hier het sleutelbegrip: in 2020 stegen de contractlonen terwijl het BBP daalde en voor 2021 verwachten we dat de contractlonen onder het inflatieniveau (1,4%) blijven. Op basis van recent gemaakte loonafspraken zou je kunnen denken dat dit anders is: 1,5% in de ene sector, 2% in de andere. Dit zijn echter de bedrijven en sectoren waar überhaupt nog afspraken worden gemaakt.
Bijna anderhalf miljoen Nederlanders heeft echter een verlopen cao en dit aantal neemt toe. Er zijn twee redenen om te denken dat deze toename aanhoudt: ten eerste hebben werkgevers momenteel te weinig zekerheden om afspraken over de toekomst te maken en ten tweede is vasthouden aan een verlopen cao voor werknemers een manier om in ieder geval niet akkoord te hoeven gaan met loonoffers.
Een werknemer met een cao die als looptijd bijvoorbeeld 1 januari 2019 t/m 31 december 2020 heeft, met loonstijgingen in juli, ontvangt in januari 2021 hetzelfde brutoloon als in de tweede helft van 2020. Een verlopen cao betekent dus dat de loonontwikkeling 0% is. Hoe meer werknemers een verlopen cao hebben, hoe meer deze 0% drukt op de totale loonontwikkeling. In een normaal jaar, met bijvoorbeeld een paar honderdduizend werknemers met een verlopen cao, kunnen de gemaakte loonafspraken zo enkele tienden van procentpunten boven de totale loonstijging liggen. Met anderhalf miljoen werknemers met een verlopen cao wordt dit gat echter veel groter. Onze prognose voor 2021 is daardoor dat er weliswaar loonafspraken van 1,6% voor dat jaar worden gemaakt, maar dat de totale loonontwikkeling nog maar 1,1% is (zie rechter figuur). Op basis van onze inflatieverwachting voor dat jaar (1,4%) is dit net het verschil tussen de inflatie wel of niet bijhouden.
Loonontwikkeling verschilt sterk per sector
Een steeds belangrijkere component om de contractloonontwikkeling te voorspellen wordt dus om in te schatten welke werknemers in de toekomst een verlopen cao zullen hebben. Normaliter gaat dit om de bedrijven en sectoren waar de machtsbalans tussen werkgever en werknemer scheefgegroeid is door een hoog verloop van werknemers, door flexibilisering en/of door een lage participatiegraad in vakbonden. Zo waren er in het verleden verlopen cao’s in bijvoorbeeld de detailhandel, bij de supermarkten en in de uitzendbranche. Momenteel lijkt het echter alsof er andere factoren belangrijker worden dan ze al waren. Van de laatste vijftien cao’s die werden afgesloten waren er bijvoorbeeld vier in de bouwmaterialen- en meubelbranche en vier in de voedingsmiddelenindustrie – de gemiddelde loonstijging in deze twee sectoren is meer dan 2% op jaarbasis. In onze transactiedata zien we dat de bestedingen van consumenten in deze sectoren stukken hoger liggen dan vorig jaar. Daar tegenover staan twee cao’s uit de leisure/reizen-sector waar de nullijn is afgesproken, terwijl daar de consumptieuitgaven lager zijn. Hoewel tien uit vijftien cao’s te weinig zijn om een trend mee te duiden, zouden omzetten in de toekomst een nog belangrijkere indicator kunnen worden voor de vraag of er wel of geen cao overeengekomen wordt in een bepaalde sector of bedrijf.
In grote lijnen zou dit voor de loonontwikkeling kunnen betekenen dat sectoren nu afwijken van de trend door lockdownmaatregelen (hogere supermarktbestedingen, meer tijd voor verbouwingen) en dat ze dit in de toekomst zullen doen door het opheffen van die maatregelen (horeca, evenementen, reizen).