In deze editie van de SustainaWeekly bespreken we eerst de onlangs gepubliceerde energietransitie-indicatoren van het Internationaal Agentschap voor hernieuwbare energie (IRENA), die ons vertellen waar we staan en waar we tot 2030 en daarna moeten zijn om een netto nul-scenario te bereiken. Daarnaast wordt aangegeven wat er in de toekomst nodig is op het gebied van beleid en investeringen. Vervolgens identificeren we elf cruciale nul-technologieën. Wij lichten elk van deze technologieën en hun toepassing toe. Tot slot doen we verslag van de conclusies van het eerste klimaatverslag van de ECB over haar bezit aan bedrijfsobligaties.
Economie thema: Uit een recent IRENA-rapport blijkt dat de wereld ver verwijderd is van de weg naar netto nul. Uit een hele reeks indicatoren voor de energietransitie blijkt dat de kloof groot is. Zo zou de jaarlijkse toevoeging van hernieuwbare energiecapaciteit tot 2030 meer dan verdrievoudigd moeten zijn. De verbetering van de energie-intensiteit moet meer dan vervijfvoudigen. De investeringen in schone energie moeten bijna verviervoudigen tot 4,4 biljoen dollar.
Sector thema: Wij hebben een lijst opgesteld van elf sleuteltechnologieën die de wereld tegen 2050 koolstofvrij moeten maken. We lichten elk van deze technologieën toe en geven aan waarvoor ze worden gebruikt. Aangezien technologieën voortdurend evolueren wegens beperkingen en uitdagingen is deze lijst niet volledig en zal hij ook in de loop van de tijd veranderen.
Strategie thema: De ECB heeft haar eerste klimaatverslag gepubliceerd over haar 344 miljard euro aan bedrijfsobligaties die zij heeft gekocht in het kader van het CSPP en het PEPP. De emissie-intensiteit is sinds 2018 afgenomen, zowel door geluk als door goed beheer. Bovendien heeft zij een groter aandeel in emittenten met een reductiepad dan haar in aanmerking komende universum.
ESG in cijfers: In een vast onderdeel van onze Weekly presenteren we enkele grafieken met de belangrijkste indicatoren voor ESG-financiering en de energietransitie.
Wat is nodig tot aan 2030 om een netto nul-scenario te bereiken?
Uit een recent IRENA-rapport blijkt dat mondiaal naar netto nul nog ver weg is
Een hele reeks indicatoren voor de energietransitie tonen aan dat de kloof groot is
De jaarlijkse extra hernieuwbare energiecapaciteit moet tot 2030 meer dan verdrievoudigen
En de verbetering van de energie-intensiteit moet meer dan vervijfvoudigen
Investeringen in schone energie moeten bijna verviervoudigen tot 4,4 biljoen dollar
Het Internationaal Agentschap voor hernieuwbare energie (IRENA) publiceerde onlangs een voorproefje van zijn World Energy Transitions Outlook 2023 (zie hier). De hoofdboodschap van het rapport is niet mis te verstaan: ‘de energietransitie is ontspoord’ en dat ‘elk jaar de kloof tussen wat nodig is en wat wordt uitgevoerd blijft groeien’. Deze conclusie is niet omstreden. Soortgelijke studies, bijvoorbeeld van het IEA en het IPCC, spreken elkaar niet veel tegen. In deze analyse bekijken we de indicatoren voor energietransitie van IRENA, die ons vertellen waar we staan en waar we tot 2030 en daarna moeten staan om een netto nul-scenario te bereiken. En wat er aan beleids- en investeringszijde nodig is om de kloof te dichten.
De indicatoren voor de energietransitie vertellen ons dat de kloof groot is
IRENA presenteert een reeks overgangsindicatoren om te vergelijken waar we nu staan en waar we tot 2030 moeten staan om de wereld op koers te houden voor een traject van 1,5°C. Wij hebben deze indicatoren in de onderstaande tabel samengevat voor de verschillende energiesectoren en -technologieën. Zoals blijkt, is de kloof tussen de recente niveaus en de vereiste toename op alle gebieden groot. Goede voorbeelden zijn te vinden in twee belangrijke aandachtsgebieden voor de komende jaren: elektrificatie en efficiëntie. De in 2020-2022 jaarlijks toegevoegde hernieuwbare energiecapaciteit was bijna het dubbele van die in 2014-2018. Tegelijkertijd was vorig jaar 83% van alle capaciteitstoevoegingen in de elektriciteitssector hernieuwbaar, tegenover 57% in 2018. Er zijn dus belangrijke stappen gezet. Toch zou het absolute niveau van hernieuwbare toevoegingen tot 2030 meer dan verdrievoudigd moeten worden.
Hetzelfde geldt voor energie-efficiëntie. Een manier om de vooruitgang te meten is de verbetering van de energie-intensiteit, die wordt gedefinieerd als de procentuele daling van de verhouding van de totale mondiale energievoorziening per eenheid toegevoegde waarde (BBP). Het recente percentage wordt geschat op ongeveer 0,6% per jaar, dus er is een verbeterende trend. Volgens IRENA moet dit echter versnellen tot 3,5%, terwijl in het Net Zero-scenario van het IEA dit percentage meer dan 4% moet bedragen. De verbetering van de energie-intensiteit verloopt echter trager. Tussen 2015 en 2020 bedroeg de verbetering gemiddeld 1,4% per jaar, tegenover 2,1% per jaar in de periode 2010-2015.
Opmerkelijk is dat de 2030 netto nul-mijlpalen van IRENA soms zelfs aan de lage kant zijn. De analyse van het IEA (zie hier) schat bijvoorbeeld dat er jaarlijks 1.020 GW aan wind- en zonne-energiecapaciteit moet worden toegevoegd, vergeleken met de 880 GW van IRENA en de 266 GW van vorig jaar.
Het is duidelijk dat op een hele reeks gebieden een ongelooflijke - en misschien onwaarschijnlijke - versnelling van het overgangstempo nodig is volgens de indicatoren van IRENA. Wat is er dan nodig om de kloof te dichten? Het rapport beveelt niet aan om het wiel opnieuw uit te vinden, tenminste niet voor de vooruitgang die dit decennium nodig is. In plaats daarvan wordt gesteld dat een ‘aanzienlijke schaalvergroting van bestaande oplossingen van het grootste belang is’. In de elektriciteitssector, het vervoer en de bouw moet de nadruk bijvoorbeeld liggen op het bevorderen van efficiëntie en elektrificatie op basis van hernieuwbare energiebronnen, waarvoor ook een uitbreiding van het netwerk en flexibiliteits-maatregelen nodig zijn. Ondertussen bieden ook schone waterstof en duurzame biomassa oplossingen voor eindgebruikers.
Netto nul kloof komt ook tot uiting in een grote investeringskloof
De grote kloof tussen de verschillende overgangsindicatoren wordt uiteraard weerspiegeld door een grote investeringskloof (zie bovenstaande grafieken). Momenteel bedragen de investeringen in schone energie ongeveer 1,2 biljoen dollar per jaar, waarbij de grootste bedragen gaan naar hernieuwbare energieopwekking, energiebesparing en -efficiëntie en naar elektriciteitsnetten en flexibiliteit. Dit totale bedrag is een recordhoogte. Toch is het geen tijd om feest te vieren. Dus laat de champagne maar staan.
Het investeringstempo blijft ver achter bij wat nodig is om de wereld op koers te houden naar een 1,5°C-traject. Dit jaarlijkse bedrag zou bijna moeten verviervoudigen tot ongeveer 4,4 biljoen dollar om in overeenstemming te zijn met een netto nul traject (dit komt ook in grote lijnen overeen met de ramingen van het IEA). Bovendien zijn zelfs de huidige investeringsniveaus sterk geconcentreerd in termen van geografie en technologieën. IRENA schat dat in 2022 85% van de wereldwijde investeringen in hernieuwbare energie ten goede zal komen aan minder dan 50% van de wereldbevolking en dat Afrika slechts 1% van de extra capaciteit voor zijn rekening zal nemen. Dit onderstreept de noodzaak van klimaatsolidariteit voor een succesvolle overgang.
Het rapport biedt ook een Planned Energy-scenario, dat de vooruitzichten projecteert op basis van de energieplannen van de overheid en andere geplande doelstellingen en beleidsmaatregelen. Volgens dat scenario bedragen de totale jaarlijkse energie-investeringen tot 2030 ongeveer 3,6 biljoen dollar per jaar. Dat omvat echter een aanzienlijke investering in fossiele brandstoffen. Een belangrijke conclusie van het rapport is dan ook dat ‘ongeveer 1 biljoen dollar aan jaarlijkse investeringen in op fossiele brandstoffen gebaseerde technologieën die momenteel in het geplande energiescenario worden overwogen, moet worden omgebogen naar technologieën en infrastructuur voor energietransitie’. Dit sluit aan bij de conclusie van het IEA dat ‘er geen behoefte is aan investeringen in nieuwe fossiele brandstoffen in ons netto-nulpad’.