NL Update – Inflatie omlaag; methode aanpassing niet enkel een statistisch verhaal
De inflatie nam volgens voorlopige cijfers van het CBS in juni weer af; van 6,1% jaar-op-jaar in mei naar 5,7% in juni. Ook de kerninflatie, die volatiele categorieën als de prijzen van voeding en energie buiten beschouwing laat, daalde van 6,9% naar 6,1%. Daarnaast is het CBS naar buiten gekomen met een nieuwe inflatieberekeningsmethode. Terugkijkend zou Inflatie volgens die methode niet 10% zijn geweest in 2022, maar 6,7%, in 2023 zou inflatie juist hoger uitgevallen zijn. In deze update bespreken we drie punten die opvallen bij de inflatiecijfers van junicijfer.
Daling breed gedragen; kerninflatie nog steeds te hoog maar zwakt af
De prijsstijgingen in de categorieën industriële goederen, diensten en voeding namen in juni iets in kracht af. Een positief teken voor de toekomstige inflatie. Vooral bij goederen was een afname zichtbaar (van 8,9% in mei naar 7,3% in juni). Deze afzwakking diende zich al langer aan. Wereldwijd neemt de vraag naar industriële producten af. Daarnaast is de kostendruk vanuit de productieketens die deze bedrijven ervaarden, al geruime tijd aan het dalen, zoals te zien aan de afname van producentenprijzen in de voorbije maanden.
Ook de prijzen van voedingsmiddelen (hieronder meer) en diensten stijgen minder hard, zij het minder sterk. Dit zijn positieve tekenen voor de inflatie in Nederland. Temeer omdat ook de kerninflatie flink daalde van 6,9% in mei naar 6,1% in juni. Het is nog te vroeg om te stellen dat de kerninflatie gepiekt heeft, maar deze afzwakking van het inflatietempo is welkom.
Voor de rest van 2023 verwachten wij dat de inflatie verder daalt. Energieprijzen dragen door het prijsplafond negatief bij aan de totale inflatie. Ook de kerninflatie, voor een deel opgestuwd door hogere energieprijzen, neemt in kracht af. Loonstijgingen krijgen echter een prominentere rol in de inflatie en voorkomen een al te snelle val van (met name) de diensteninflatie. In de komende weken gaan we dit cijfer meenemen en onze inflatieramingen herzien.
Daling voedselinflatie; vooral gedreven door onbewerkte voedingsmiddelen
Sinds maart neemt het tempo van de voedselprijsstijging af. Deze afname wordt voornamelijk gedreven door lagere grondstoffen- en energieprijzen. Zo zagen we bij grondstoffen voor de vervaardiging van voedsel de piek in maart 2022. Agrarische grondstoffen namen in 2021 in prijs toe door droogte. Met de uitbraak van de oorlog in Oekraïne stegen deze nog verder in prijs. Sindsdien liggen de wereldhandelsprijzen zo’n 20 procent lager. Ook de energieprijzen liggen sinds het hoogtepunt van vorig jaar lager. Het duurt naar verwachting 6 tot 9 maanden langer voordat deze verandering zich door de keten heen werkt naar de schappen van de supermarkt. Anderzijds is er ook nog opwaartse prijsdruk vanuit stijgende loonkosten en schaarste door droogte en extreem weer. Deze prijsdruk zal veelal productspecifiek zijn – denk bijvoorbeeld aan arbeidsintensieve voedingsmiddelen.
Deze ontwikkelingen zien we reeds terug als we bewerkte en onbewerkte voedingsmiddelen vergelijken in het totale mandje. Zo zien we dat de afname van onbewerkt reeds fors is ingezet. Deze is minder arbeidsintensief en de keten is minder lang, waardoor zowel loonkosten een minder grote rol spelen en de daling van grondstofprijzen eerder te zien is. Doordat inkoopkosten – zoals energie en grondstoffen – het grootste aandeel hebben in de vervaardiging van voedsel, zal deze daling de komende maanden ook in grotere mate te zien zijn in de bewerkte voedingsmiddelen, waardoor het totaal ook minder snel zal toenemen.
Nieuwe methode energieprijzen: niet enkel een statistisch verhaal
Eindelijk was het zover, het moment waar inflatievolgers al geruime tijd op wachten. Vandaag publiceerde het CBS het eerste inflatiecijfer volgens de nieuwe methode die veranderingen in de energieprijzen voor consumenten representatiever meeneemt. Het CBS past zijn methode aan. Voorheen gebruikte het bij het berekenen van energie-inflatie uitsluitend de prijs van nieuwe energiecontracten. Volgens deze ‘oude’ meetmethode sluit iedere Nederlander iedere maand een nieuw energiecontract af. In de werkelijkheid is dit echter niet het geval. Door de forse stijging van energieprijzen vorig jaar kwam aan het licht dat dit tot grote verschillen kan leiden tussen de ervaren en de door CBS berekende inflatie. Vandaar dat het CBS vanaf juni 2023 overgaat op een ‘nieuwe’ meetmethode voor de energieprijzen. Hierdoor zal het inflatiecijfer een representatievere weergave zijn van de feitelijk door consumenten ondervonden prijsstijging van energie. Ook het totale inflatiecijfer wordt hiermee een betere weergave van de prijsstijging ervaren door Nederlandse huishoudens. In uitzonderlijke tijden worden aannames die in normalere tijden juist zijn op de proef gesteld. De aanpassing van het CBS is daarom welkom.
Deze aanpassing had behoorlijk wat voeten in de aarde. Kijk voor een uitgebreide uitleg over de gevolgen van de implementatie. Samenvattend zorgt deze aanpassing voor een ‘methodebreuk’ van juni 2023 tot en met mei 2024. Bij de jaar-op-jaarberekening van inflatie wordt het cijfer van de nieuwe reeks vergeleken met het cijfer van een jaar geleden van de oude reeks. Reeds gepubliceerde cijfers past het CBS niet aan. Wel publiceerde het CBS vanochtend een ‘onderzoeksreeks’. Op basis daarvan kunnen wij zien wat de implicaties zijn wanneer we inflatie altijd al op de nieuwe manier berekend hadden:
Inflatie was met de ‘oude’ methode 10% in 2022. Op basis van de onderzoeksreeks komt dat uit op 6,7%;
De inflatiepiek van 14,5% in september komt met de onderzoeksreeks lager uit, op 11,6% (januari 2023);
Deze inflatiepiek komt via de onderzoeksreeks ook later in de tijd. Namelijk in januari 2023 in plaats van september 2022.
Kortom, inflatie blijft ook in de onderzoeksreeks hoog in 2022, maar minder hoog dan berekend via de ‘oude’ methode. Het CBS laat zien dat het prijsniveau tussen de twee methodes het meest afwijkt in 2022 en in 2023 nagenoeg gelijk is. Het niveau van prijzen verschilt dus niet sterk meer. Statistisch gezien valt de impact van de methodeherziening daarom mee. Dit wil echter niet zeggen dat dat de vorig jaar gepubliceerde inflatiecijfers volgens de ‘oude’ methode geen maatschappelijke consequenties hebben gehad. Zo is er op basis van de 10% gemiddelde inflatie koopkrachtbeleid gemaakt, zijn er contracten afgesloten en vind de van bijvoorbeeld de FNV zijn oorsprong in het inflatiecijfer van oktober; 14,3% (volgens de onderzoeksreeks was de inflatie in deze maand 9,1%).
Om dit punt verder te illustreren kijken we naar de inflatieverwachtingen. We zien dat de inflatieverwachtingen de op basis van de oude methode gepubliceerde inflatiecijfers sterk gevolgd hebben. De piek van de inflatieverwachtingen valt samen met de piek van de gepubliceerde inflatie, niet met die van de onderzoeksreeks. Dit suggereert dat inflatieverwachtingen, looneisen en beleid zijn gevormd op basis van de op oude methodiek berekende inflatiecijfers, waarvan we nu kunnen concluderen dat dit geen representatieve afspiegeling was van de werkelijke prijsstijging die huishoudens ervaarden.