ESG & Economie - Kans dat energie-efficiëntiedoelen worden gehaald is klein


Hoe meer energie-efficiënter bedrijven zijn, hoe minder energie er wordt verspilt of hoe meer er wordt bespaard. Dit betekent heel concreet dat met een lager energieverbruik, minimaal dezelfde hoeveelheid output zal moeten worden gerealiseerd. In het bedrijfsleven wordt hier vaker de nadruk op gelegd, waarbij de relatief hoge en volatiele energieprijzen een belangrijke drijfveer zijn. Het lagere energieverbruik drukt de operationele kosten en heeft een gunstig effect op de marge. Maar tegelijkertijd brengen energie-efficiëntieverbeteringen ook minder uitstoot van broeikasgassen en maakt landen minder afhankelijk van de import van energie. Energie-efficiëntie wordt tevens gezien als het laaghangend fruit. Elk bedrijf – maar ook elk huishouden - is in staat om hiermee bij wijze van spreken morgen mee aan de slag kan gaan. Het zijn vaak relatief eenvoudige ingrepen waarvan de kosten laag liggen. Om deze redenen staat energiebesparing hoog op de Europese agenda. Via de Energy Efficiency Directive (EED, 2023) van de EU heeft elk lidstaat energiebesparingsdoelen opgelegd gekregen. Landen die onder de EED vallen moeten zorgen voor een vermindering van het finaal en primaire energieverbruik van minimaal 11,7% in 2030 ten opzichte van het niveau van 2020 (referentiescenario). In deze analyse gaan wij in op het finaal energieverbruik binnen de EU-27 en beschrijven wij de trends daarin. Aan de hand van de trend in het finaal energieverbruik is het mogelijk om energiebesparing en -efficiëntie deels in kaart te kunnen brengen. Ook belichten wij de ontwikkelingen binnen klimaatsectoren en welke belangrijke maatregelen zijn genomen of kunnen worden genomen. Voor Nederland specifiek verdiepen wij ons wat meer in de sectortrends en kijken wij tot slot wat de haalbaarheid is van de EU-energiebesparingsdoel voor Nederland.
Vanuit de herziene Energy Efficiency Directive (EED) en de COP28 van 2023 is beloofd om richting 2030 het tempo in energie-efficiëntieverbetering te versnellen
Om dit te realiseren heeft Nederland vanuit deze EED als energiebesparingsdoel meegekregen om in 2030 een bovengrens te hebben van 1.609 petajoule finaal energieverbruik in 2030; het EED-doel ligt daarmee 7% onder het niveau van 2023
Het finaal energieverbruik is in de post-Parijsperiode in Nederland met gemiddeld 2,2% per jaar afgenomen
Ondanks deze efficiëntieverbeteringen en de schijnbaar positieve trend die daaruit voortkomt richting 2030, wordt het doel volgens het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) niet gehaald
In 2025 neemt volgens het PBL het energieverbruik sterker toe door het herstel in de productie in de industrie en glastuinbouw, maar ook door meer energievraag door huishoudens
Na 2025 kunnen vastgestelde en voorgenomen beleidsmaatregelen het energieverbruik verlagen dan wel verhogen, maar waarvan per saldo een neerwaartse trend uit gaat richting 2035
Op basis van deze PBL-ramingen wordt in Nederland het 2030 EED-doel pas in 2038 bereikt
Finaal energieverbruik EU-27
Met het finaal energieverbruik wordt de energieconsumptie bedoeld waarbij er na het verbruik ervan geen bruikbare energiebron meer overblijft. Het is de energie die aan eindverbruikers wordt geleverd (zoals aan bedrijven in de industrie en de landbouw, maar ook bijvoorbeeld aan huishoudens). Het bereiken van meer energie-efficiëntie is gekoppeld aan het finaal energieverbruik. Want juist bij energie-efficiëntie is het doel om meer producten en/of diensten (de output) te realiseren per eenheid verbruikte energie (de input). Volgens het Internationaal Energieagentschap (IEA) is energie-efficiëntie is één van de belangrijke maatregelen om de vraag naar energie te verminderen, samen met de nauw verwante maatregelen als elektrificatie, gedragsverandering van eindgebruikers (met name huishoudens), digitalisering en materiaalefficiëntie.
Om ervoor te zorgen dat de EU-doelstelling voor 2030 om de uitstoot van broeikasgassen met ten minste 55% (ten opzichte van 1990) te verminderen kan worden gehaald, heeft de Europese Commissie (EC) de energie-efficiëntie richtlijn (Energy Efficiency Directive, EED) in 2023 herzien. Deze herziene richtlijn verhoogt de EU-ambitie op het gebied van energie-efficiëntie aanzienlijk. Zo is energie-efficiëntie inmiddels een fundamenteel beginsel van het EU-energiebeleid en heeft het een wettelijke status gekregen. Op deze manier wordt energie-efficiëntie betrokken in alle belangrijke beleids- en investeringsbeslissingen en wordt daarmee voldaan aan de Global Pledge vanuit de COP28 in Dubai (2023). Tijdens deze COP28 beloofden zo’n 120 landen om tegen 2030 niet alleen de hernieuwbare capaciteit te verdrievoudigen, maar ook om het tempo in energie-efficiëntieverbetering te verdubbelen van 2% per jaar naar 4%.
De EU-27 ligt echter nog niet op koers. Over de periode 2017-2023 (dit is de periode waarin de uitgangspunten van het Akkoord van Parijs betrekking heeft) is het finale energieverbruik (FEV) met gemiddeld 1% per jaar afgenomen. Voor de ratio finaal energieverbruik versus de toegevoegde waarde (FEV/BBP, ook wel de energie-intensiteit) ligt het jaarlijks reductietempo met 2,5% iets hoger. Uit de trends in de FEV en het BBP wordt duidelijk dat in de ratio de toename in BBP meer heeft bijgedragen in de afname van de ratio dan de afname van de FEV. Hier heeft ook een prijseffect invloed en dit vertekent het beeld deels. Ondanks deze ruis, kunnen we concluderen dat door de jaren heen de energie-efficiëntie is verbeterd. Maar bovenal komt duidelijk naar voren dat er nog veel moet gebeuren in Europa om de doelen van de Global Pledge op energie-efficiëntie in het vizier te houden.
Het kan dus niet anders dat de nadruk op energie efficiency de komende jaren steeds groter zal worden in de EU. Dit zal met name gelden voor de grote energie verbruikende sectoren, zoals vervoer, de gebouwde omgeving en de energie-intensieve industrie in alle lidstaten. Maar ook de ICT sector krijgt tegenwoordig meer aandacht in dit perspectief vanwege de sterke groei van het aantal datacenters.
In de meeste EU-lidstaten is het finaal energieverbruik in de post-Parijsperiode (2017-2023) afgenomen. Koploper hierin is Luxemburg, met een afname van het finaal energieverbruik van 19% in zes jaar. Aan de andere kant van het spectrum staat Malta, waar het finaal energieverbruik met 20% is toegenomen in de afgelopen zes jaar. Nederland doet het in dit verband niet onverdienstelijk en staat in de top drie van landen met de sterkste reductie in het finaal energieverbruik. Het verbruik is met 14% afgenomen in de afgelopen zes jaar, wat overeenkomt met een jaarlijkse reductie van 2,2%. Afgezet tegen het BBP is het beeld nog positiever en heeft Nederland een gemiddeld jaarlijkse energie-efficiëntieverbetering van 4,2%.
Nederland valt daarnaast positief op met de afname van het finaal energieverbruik bij woningen. In deze sector is het finaal energieverbruik afgenomen met 20% in de periode 2017-2023 en dit is de sterkste afname van alle EU-lidstaten. Italië volgt Nederland hier met een verschil van 4%-punt. In de diensten & agrisector is Duitsland de koploper (-25%) en in de transportsector is dit Luxemburg (-23%). In de industrie valt op dat het vooral de kleine landen zijn die hun finaal energieverbruik in de periode 2017-2023 sterk hebben zien dalen, terwijl de grote industrielanden (zoals Duitsland, Frankrijk en Italië) hier flink verstek laten gaan.
Trend in finaal energieverbruik Nederland
In Nederland wordt de meeste energie verbruikt in de industrie (d.i. inclusief de sectoren delfstoffenwinning, bouwnijverheid, maar exclusief de energiesector). De industrie heeft een aandeel van 31% in het totaal finaal energieverbruik. Daarna volgen het binnenlands vervoer met een aandeel van 25% en woningen met 20%. Dienstverlening en landbouw maken het beeld compleet met een aandeel van respectievelijk 15% en 8%.
Alle sectoren hebben in de post-Parijsperiode bijgedragen aan een afname van het finaal energieverbruik. De ene sector wat meer dan de ander. De afname was het sterkst in de landbouw en bij woningen. In beide sectoren is het energieverbruik in de afgelopen zes jaar met 20% gedaald. Daarna volgen de industrie met een afname van 16% en diensterlening met 11%. In het binnenlands vervoer is de afname met slechts 8% sinds 2017 het zwakst geweest. De positie van sectoren ten opzichte van hun niveau in 1990 schets een iets ander beeld. Het binnenlands vervoer staat in 2023 nog maar net boven het niveau van 1990, wat vooral het gevolg is van de coronapandemie. In de afgelopen drie jaar neemt het finaal energieverbruik hier weer licht toe. In de dienstensector blijft het verbruik hardnekkig hoog, ondanks dat het energieverbruik sinds de financiële crisis van 2008-2009 in een neerwaartse trend zit. Bij de overige sectoren is het beeld positiever. Zowel bij de industrie, woningen en landbouw ligt het finaal energieverbruik onder het landelijk gemiddelde. Ook hier komt echter duidelijk naar voren dat de schok van de coronapandemie en de daaropvolgende energiecrisis veel invloed heeft gehad, met name in de landbouw en bij woningen.
Energie-efficiëntie kan op verschillende manieren worden bereikt. Denk aan simpele ingrepen zoals het plaatsen van LED-verlichting of energiebesparing door ongebruikte ruimtes niet te verwarmen. Maar het kan ook verder gaan dan dit, waarbij er meer inspanning bij komt kijken en meer investeringen vergt. Denk dan aan product redesign (minder verpakkingsmateriaal, minder grondstofverbruik), het gebruik van restwarmte (voor andere interne processen of juist voor andere bedrijven), digitalisering van processen (procesefficiency door monitoring & sensoring). Maar ook blijkt dat het vervangen van technologieën op basis van fossiele brandstoffen voor technologieën op basis van hernieuwbare energie en elektrificatie soms twee tot vier keer efficiënter kunnen zijn. In sommige sectoren zijn hierin al flink wat stappen gezet, terwijl in andere sectoren deze transitie nog relatief traag verloopt.
Uit de verhouding finaal energieverbruik op basis van fossiele brandstoffen versus het totale finale energieverbruik (zie bovenstaande rechter figuur) komt naar voren dat de vervangen van fossiele brandstoffen het traagst verloopt in het binnenlands vervoer. De elektrificatie van het vervoer is vaak bestempeld als een groeimarkt, maar het tempo ligt nog relatief gezien laag. In de landbouw is deze transitie het snelst verlopen van alle sectoren. Dit komt met name doordat het gasverbruik door de jaren heen sterk is verminderd door de inzet van warmtekrachtkoppeling (WKK) in plaats van de traditionele gasgestookte ketels. Het gebruik van WKK nam vanaf 2006 toe. Ondanks dat de WKK ook wordt aangedreven door aardgas (voor stroom en verwarming) is het proces vele malen efficiënter. In de industrie is de verhouding fossiel energieverbruik versus het totaal sinds 1990 niet veel verbeterd en zelfs sinds midden jaren 2000 langzaam weer opgelopen. In de overige sectoren is de neerwaartse trend over de afgelopen 33 jaar iets positiever.
Doel finaal energieverbruik Nederland
In Nederland blijft gas voorlopig nog de voornaamste energiedrager, gevolgd door aardolie. Daarmee heeft het fossiele deel nog stevig aandeel in de totale voetafdruk. Zoals te zien uit onderstaande linker figuur is het aandeel hernieuwbaar nog relatief klein, maar dit segment kent wel het sterkste groeitempo in de post-Parijsperiode. Tussen 2017 en 2023 is hernieuwbare energie met 65% toegenomen, terwijl bij alle andere energiedragers het verbruik in dezelfde periode is afgenomen. Dit is met een afname van 30% het sterkst geweest met het verbruik van aardgas.
Het finale energieverbruik moet omlaag in de komende jaren. Dit is vastgelegd in de EED van de EU. Vanuit deze EED heeft Nederland als energiebesparingsdoel om in 2030 een bovengrens te hebben van 1.609 petajoule in 2030. Dit is in onderstaande rechter figuur weergegeven met de groene stippellijn. Daaromheen staan twee lijnen met een ander uitgangspunt. De gele lijn is op basis van berekeningen van het PBL en de donkergroene lijn is op basis van historische trends in de post-Parijsperiode (gerealiseerd beleid).
Ondanks de efficiëntieverbeteringen in de post-Parijsperiode en de schijnbaar positieve trend die daaruit voortkomt richting de doelen in 2030 (zie donkergroene stippellijn), is dit pad volgens het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) niet realistisch. Bij lange na niet zelfs. De kans dat Nederland haar EED-doel van 2030 haalt is namelijk klein (slechts 5 tot 10%). In 2025 wordt door het PBL verwacht dat de productie in de industrie en de glastuinbouw weer toeneemt en daarmee het energieverbruik. En uitgaande van lagere gasprijzen is de verwachting van het PBL dat huishoudens weer meer gaan stoken. In de periode na 2025 gaan vastgestelde en voorgenomen beleidsmaatregelen het energieverbruik verlagen dan wel verhogen, waarvan per saldo een neerwaartse trend uit gaat richting 2035. Zo zal in de mobiliteitsector de verhoging van de maximumsnelheid naar 130 kilometer per uur en de herinvoering van rode diesel leiden tot een hoger energieverbruik. Aan de andere kant kunnen beleidsmaatregelen in de industrie en de gebouwde omgeving helpen om het energieverbruik te verminderen. Denk hierbij aan maatwerkafspraken in de industrie, extra subsidiebudget voor na-isolatie en normering voor uitfasering van woningen met slechte energielabels.
De PBL-ramingen in de KEV 2024 over het finaal energieverbruik lopen tot 2035. Indien wij de trendlijn doortrekken tot na 2035, dan wordt het EED-doel pas in 2038 bereikt. Ruim acht jaar later dan aanvankelijk de bedoeling is. Vanuit de EED zal de EC de druk opvoeren op landen om de doelen toch te bereiken. Als Nederland inderdaad op de trend van gele lijn terecht komt, dan zal de EC in ieder geval een waarschuwing afgeven en in eerste instantie Nederland vragen om nadere invulling te geven aan het energiebesparingsbeleid in de komende jaren. Gebeurt dat niet voldoende, dan volgen mogelijk andere sancties zoals boetes en gerechtelijke stappen. De kans is dus groot dat de druk verder zal worden opgevoerd in de komende jaren voor een verdere verbetering van de energie-efficiëntie in Nederland.
Conclusie
Het invoeren van energie-efficiënte maatregelen is relatief goedkoop, heeft een gunstige uitwerking op de marges (of de portemonnee), maakt minder afhankelijk van de import van energie en heeft ook nog eens een positief effect op het klimaat. Alleen maar win-win dus. Daarom is het een belangrijk speerpunt in de klimaatstrategie van de EU. Voor zowel de EU als voor Nederland is er echter nog geen zicht op het halen van de gestelde energie-efficiëntiedoelen. In Nederland zijn het vooral de sectoren binnenlands vervoer en dienstverlening waar het terugdringen van het finaal energieverbruik nog relatief traag gaat. Maar ook in de industrie valt nog veel efficiencywinst te halen. Uiteindelijk is elektrificatie een belangrijke motor voor het versnellen van efficiëntieverbeteringen. Zo zijn geëlektrificeerde technologieën vele malen efficiënter zijn dan technologieën op basis van fossiele brandstoffen. Het is echter jammer dat de problemen in de elektriciteitssector zich alleen maar lijken op te stappelen en daarvoor op de korte termijn geen oplossing is. Daarmee neemt de EU-druk voor meer energie-efficiëntieverbeteringen alleen maar toe.