Als Parijs de bestemming is, kun je maar beter de HSL nemen
Sandra Phlippen en Loudina Erasmus
In het kort
Veel experts pleiten voor aanpak van emissiereductie op EU-niveau.
Toch zijn er voor Nederland goede redenen méér te doen dan EU vraagt.
Vooral omdat dit goed is voor toekomstig concurrerend vermogen van Nederlandse bedrijven.
Dat we naar ‘net-zero’ gaan is een gegeven sinds het besluit van de Europese Commissie in december. En Europa staat daarin niet alleen. Ook de Verenigde Staten hebben zich aan dit doel gecommitteerd en China denkt er in 2060 te zijn. De financiële markten schuiven mee: BlackRock, de grootste vermogensbeheerder, wil haar assets under management emissievrij hebben. En bij het World Economic Forum klonk onlangs het startshot voor een wereldwijde carbon market waarin enorme sommen geld worden overgeheveld naar spelers die emissiereductie mogelijk maken.
Nu we zeker weten dat ‘net-zero’ onze bestemming is in 2050, is er minder focus op wie de overblijvende uitstootrechten behoudt, maar meer over hóe we emissie neutraal worden. Eurocommissaris Frans Timmermans zette hiervoor stap 1, door te stellen dat Europa 55 procent reductie (ten opzichte van 1990) moet realiseren als ‘pitstop’ in 2030, om in 2050 op nul uit te komen. Hij vertaalde dit ook al grofweg door naar reductiedoelen voor sectoren. De commissie-Van Geest, onder voorzitterschap van AFM bestuursvoorzitter Laura van Geest, publiceerde recent een bruikbaar rapport met de maatregelen die voor die reductiedoelen nodig zijn.
Drie wegen
Het rapport ‘Bestemming Parijs: Wegwijzer voor Klimaatkeuzes 2030, 2050’ brengt onze opties in kaart. Ook al is 55 procent reductie geen noodzaak voor Nederland, we moeten wél opschalen. Want nu dreigen we uit te komen op 43 procent reductie in 2030, en dat is volgens elke maatstaf te weinig. Grofweg schetst het rapport drie wegen naar Parijs: de stoptrein, de sneltrein of de hogesnelheidslijn.
De stoptrein: met de hakken in het zand het minimale doen. We gaan door op het pad van het eerder gesloten klimaatakkoord en nemen economie-breed alleen de extra maatregelen die Europa van ons eist, met zo’n 11 megaton additionele reductie. We slenteren dan zo’n beetje achter de doelen van Europa aan.
De sneltrein: aansluiten bij Europa. We volgen Europa en staken eigen plannen die daarvan afwijken. Zowel onze CO2-heffing als onze subsidies (SDE++) voor de zware industrie worden dan geschrapt. De emissiereductie laten we over aan de Europese emissiehandel, die de teugels al fors aantrekt. We reduceren dan 16 megaton CO2 in 2030. De beperkte uitstootreductie leunt in dit geval zwaar op de industrie, en sectoren als mobiliteit blijven relatief buiten schot. Dit is kostbaar voor het concurrentievermogen van de industrie.
Optie 3 is de HSL: eerder aankomen heeft voordelen. Kiezen we deze optie, dan gaan we economiebreed op alle fronten flink in beweging komen. In totaal gaat het om 27 megaton additionele reductie. Waarom zouden we meer willen doen dan Europa van ons vraagt? We hebben immers in Europa een emissiehandels systeem (ETS) dat zo is ingericht dat de meest vervuilende bedrijven als eerste hun uitstoot terugdringen. Die bedrijven staan veelal niet in Nederland. Het zou dus ‘logisch’ zijn als wij de eerste jaren weinig reductie plegen, om te zorgen dat onze energiecentrales blijven zorgen voor de leveringszekerheid van energie. Als wij die energie exporteren, kunnen de veel meer vervuilende Europese centrales afschalen. Het ETS zorgt voor compensatie. Een begrijpelijk pleidooi van experts, dat ook in het FD regelmatig verschijnt.
Meer doen
Toch zijn er veel goede redenen om juist meer te doen dan Europa van ons vraagt. Ten eerste is het bewerkstelligen van de meeste reductie het goedkoopste. Zie het als een kwantumkorting. Als we zelf 27 megaton emissie reduceren, kost dat 202 euro per ton, terwijl we voor het minimale doel (zo’n 11 megaton reduceren) circa 337 euro per ton betalen.
Ten tweede zijn de tussendoelen veranderlijk. Tussen nu en 2050 zullen de duimschroeven telkens harder worden aangedraaid om het einddoel te halen. Alles wat we nu al kunnen reduceren is dus winst. Nu vertragen kan immers tot grotere en mogelijk disruptievere stappen tussen 2030 en 2050 betekenen. De houding in de wereld verandert naar ‘wat is er nodig om op nul uit te komen’. Dit maakt de kans op gestrande activa groter, maar ook de kans op radicale beleidswendingen. Die zijn normaal gesproken in lijn met wat de kiezer acceptabel vindt. Maar rechtszaken die een overheid dwingen om papieren commitment waar te maken, kunnen tot radicaal beleid dwingen.
Ruimte voor tegenvallers
Een derde argument is dat we de ruimte voor tegenvallers zo groot mogelijk moeten houden voor als we bij de laatste en moeilijkste stappen aankomen. Nu staan we nog aan het begin van het traject en er hangt nog veel laag fruit. Straks moeten we naarstig op zoek naar elke ton uitstoot die we weg kunnen krijgen. Laten we de ruimte voor tegenvallers dus niet nu al opgebruiken.
Ten vierde is daar onze menselijke aard: we komen moeilijk in beweging, maar als we eenmaal lopen, gaan we makkelijker een tandje sneller. Omdat ook huishoudens hun energieverbruik moeten verlagen en verduurzamen, kunnen we deze gedragsveranderingen beter nu al introduceren en dan later kijken of er nog wat meer rek in zit.
Maar het belangrijkste is dat reductiegericht beleid het Nederlands bedrijfsleven helpt concurrerend te blijven in de wereld van morgen. Beleidsmakers, brancheorganisaties en kennisinstituten werken uitstekend samen als het moet. Als we per subsector de decarbonisatie-opties goed in beeld hebben en de prikkels van regulering en beprijzing goed staan, kunnen Nederlandse bedrijven straks concurreren met een CO2-neutrale license to operate op markten die voor vervuilers niet langer toegankelijk zijn.